Tot 2016 handhaafde de Belastingdienst de schijnzelfstandigheid van zzp’ers via de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR). Sinds 1 mei 2016 is deze vervangen door de wet DBA (Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties). Deze wet DBA maakt gebruik van vooraf goedgekeurde modelovereenkomsten van de Belastingdienst maar heeft niet de duidelijkheid en rust gebracht die hij moest brengen. Om bedrijven en zzp’ers tijd te geven om zich aan de nieuwe regels aan te passen, werd er ook nog eens een handhavingsmoratorium ingesteld. Dit betekende dat de Belastingdienst gedurende de afgelopen periode niet actief heeft gecontroleerd op de juiste toepassing van de Wet DBA en geen boetes heeft uitgedeeld voor overtredingen, tenzij er sprake was van duidelijke opzettelijke schijnzelfstandigheid (de zogenaamde ‘kwaadwillenden’).
Per 1 januari 2025 zal dit handhavingsmoratorium echter worden opgeheven en zal de Belastingdienst gaan handhaven met behulp van boekenonderzoek en bedrijfsbezoek. Er worden hier nu speciale marktteams voor ingericht om dit te gaan doen. De zorg en de schoonmaakbranches zijn de eerste branches die bezocht zullen worden. Deze hebben ook nu al de speciale aandacht van de Belastingdienst. Ben je opdrachtgever, dan is dus belangrijk om al voor 1 januari 2025 nog eens goed naar je zzp’ers te kijken. Want wanneer is dat nu een echte zzp’er en zelfstandig ondernemer en wanneer is er sprake van een arbeidsrelatie tussen jou en de opdrachtnemer? En wat zijn dan de mogelijke risico’s en gevolgen voor beide partijen?
Een zzp’er heeft diverse belastingtechnische voordelen, zoals de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, eventueel de startersaftrek en de Kleine Ondernemersregeling. Bij een schijnzelfstandige is er eigenlijk geen sprake van zelfstandig ondernemerschap maar heeft hij een arbeidsrelatie met zijn opdrachtgever. Op die manier kan hij dus wel aanspraak maken op regelingen die gelden voor een werknemer, zoals vakantiedagen, uitbetaling tijdens ziekteverlof, loondoorbetaling bij gebrek aan werk, pensioenopbouw, ontslagbescherming of -vergoeding en arboverplichtingen met betrekking tot de werkplek. Een opdrachtgever loopt zeer grote risico’s als er sprake is van schijnzelfstandigheid. Daarnaast loopt de opdrachtgever het risico dat hij te maken krijgt met de nodige juridische en fiscale risico’s, zoals mogelijke naheffingsboetes. Je bent als opdrachtgever zelfs verantwoordelijk voor de BTW keten aansprakelijkheid. M.a.w. als je zzp’er de BTW die je als opdrachtgever aan hem uitbetaalt niet afdraagt, dan moet je die als opdrachtgever nogmaals betalen. Werken met schijnzelfstandigen kan je als opdrachtgever behoorlijk op kosten jagen.
(Inmiddels oud-) Minister Van Gennip heeft, als één van haar laatste daden als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op 21 juni jl. het aangepaste wetsvoorstel over ZZP-ers, de VBAR (Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden), aan de Raad van State gestuurd, met een beoogde ingangsdatum van 1 januari 2026. Ook de VBAR is, net als de wet DBA, bedoeld om duidelijkheid te bieden over de arbeidsrelatie tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers en om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. De wet VBAR zou een belangrijke stap in het verduidelijken en verbeteren van de regelgeving rond arbeidscontracten in Nederland moeten zijn. Deze bestaat uit twee delen, te weten deel 1 Gezagsweging, beoordeling arbeidsrelatie en deel 2 Rechtsvermoeden Werknemerschap.
Het oordeel over de arbeidsrelatie begint bij het werk zelf en de organisatie waarin het werk plaatsvindt. Zijn er indicaties van ‘werknemerschap’, zoals een duidelijke gezagsrelatie, aansturing van een leidinggevende of zijn er collega’s in loondienst die hetzelfde werk doen? Dan is er een grote kans dat het gaat om werk voor een werknemer, tenzij er meer aanwijzingen zijn voor ‘zelfstandigheid’ binnen het werk. Heeft de persoon hele specifieke kennis die niemand binnen de organisatie heeft, wordt die kennis tijdelijk ingehuurd en werkt iemand voor ‘eigen rekening en risico’? Dat dan duidt op zelfstandigheid.
Het tweede deel van het wetsvoorstel gaat over het ‘rechtsvermoeden van werknemerschap’. Daarin staat dat als iemand die ingehuurd wordt voor een tarief van € 33,- per uur of minder, deze eenvoudig werknemersrechten kan opeisen bij zijn ‘werkgever’ of bij de rechter. Vrijwel iedereen in de Tweede Kamer is het eens met deze maatregel. Met andere woorden: er lijkt dan bijna sprake van een vereist ‘minimumtarief’ als zzp’er. De Minister verwacht dat het rechtsvermoeden ertoe gaat leiden dat er onder de 33 euro geen sprake kan zijn van ZZP-schap. Dit heeft verregaande consequenties voor met name de horeca, de schoonmaakbranche, de zorg en de bouw. Binnen deze sectoren wordt namelijk nu veel gewerkt met zelfstandigen met een uurtarief onder de € 33,-.
Om schadeclaims en fiscale boetes te voorkomen is het dus voor opdrachtgevers en opdrachtnemers verstandig om voor zichzelf duidelijk te hebben in hoeverre er sprake is van schijnzelfstandigheid en om hun beleid daarop aan te passen. Zzp’ers kunnen via de OndernemersCheck van de Belastingdienst zelf proberen uit te zoeken of ze als zzp’er een opdracht bij een organisatie aan kunnen nemen of dat ze toch, naar de regels van de wet, als werknemer met een dienstbetrekking aangemerkt kunnen worden. Dit kan via de link Checken of ik ondernemer ben voor de inkomstenbelasting (belastingdienst.nl).
In het hoofdlijnenakkoord van het nieuwe kabinet staat dat het kabinet Schoof doorgaat met de wet VBAR. Het is nu aan De Raad van State om advies te mogen geven over het wetsvoorstel. Dat wordt dit najaar verwacht. Daarna kan de nieuwe minister Van Hijum het wetsvoorstel nog aanpassen, voordat hij het weer terug naar de Tweede Kamer stuurt. In de Tweede Kamer wordt het voorstel weer inhoudelijk behandeld en kan het eventueel ook aangepast worden. Als de Tweede Kamer akkoord gaat, zal de nieuwe wet pas na 1 januari 2026 in kunnen gaan. Maar, wees gewaarschuwd, want de Belastingdienst gaat wel al per 1 januari 2025 handhaven op schijnzelfstandigheid. Dat doen ze op basis van de bestaande wet, de Wet DBA én op basis van de jurisprudentie die er is. Dat laatste betekent dat ze rekening mogen houden met alle omstandigheden van het geval. Dus met wat er in de overeenkomst staat, maar ook hoe het er in de praktijk echt aan toe gaat.
Dit artikel is tot stand gekomen met medewerking van mr. Dietrich Loos en mr. Hella Vercammen van The Legal Company. Op 3 oktober 2024 organiseert The Legal Company weer een ontbijtsessie waarin opheldering wordt geven over de fiscale en juridisch status van een zzp’er en waarin de risico’s van het werken met een zzp’er voor de opdrachtgever en de zzp’er worden behandeld. Zo weet u waar u op moet letten als u een overeenkomst sluit met een zzp’er. Voor meer informatie en aanmelden, klik hier!